Geschiedenis kerkgebouw
De gegevens hierna genoemd zijn afkomstig uit een scriptie: “Geschiedenis der bouwkunst” ( van dhr. M.A.Ouwens, derdejaars bouwkundig student aan de T.H. te Delft, 1967). De schuin gedrukte alinea`s zijn toevoegingen van de webmasters.
Beschrijving van het kerkgebouw
De Nederlandse Hervormde Kerk is een baksteenbouw met houten bekapping, bestaande uit een rechthoekig gesloten koor, een driebeukig schip en een westtoren. Het rechtgesloten koor wordt door een houten tongewelf gedekt. De houten korbeelstijlen, waarvan de westelijke gedragen worden door kelkkapitelen en de horizontale trekbalken verlenen het interieur van het koor een ritmering in drie traveeèn.
In de twee oostelijke traveeën bevinden zich in de koorwanden bescheiden spitsbogige vensters. Een fraai afsluitend fries bevindt zich onder de pleisterlaag van de zijmuren. De rechte sluitgevel bevat twee rijzige vensters met daarboven een klein roosvenster.Aan de buitenzijde is deze koorsluiting een interessant staaltje baksteenmetselwerk, een klaverbladvormig spaarveld omsluit het roosvenster en iets lager bevinden zich aan weerzijde van de toppen vande fraai geprofileerde vensteropeningen nog twee segmentvormige nissen. De beide oostelijke hoeken van het koor worden gemarkeerd door dubbele steunberen.
De drievoudiggeleide steunberen aan de zijmuren verdelen het muurvlak in drie velden, waarvan de westelijke geen vensters bevatten. In de noordelijke gevel bevindt zich hier een dichtgemetselde eenvoudige lage deuropening. Aan dezelfde gevel worden de muurvelden aan de bovenzijde afgesloten door een
karakteristieke fries met klaverbladboogjes. Aan het gehele koor komt geen natuursteen voor. Het dak is met leien bedekt.
De overgang van het koor naar schip bestaat uit door steunberen geschraagde muurstijlen, die overgaan in een muurboog. Dit muurvlak vangt het verschil in hoogte en helling op van de overkappingen van het koor en het schip. Op grote afstand van de kerk is deze verkenning in het dak herkenbaar.
In het koor bevinden zich enkele belangwekkende grafzerken.
Naast elkaar liggen als afsluiting van de grafkelders twee evengrote (2.48 x 1.46 m) weinig afgesleten en uitstekend uitgevoerde zerken. Ze dragen de jaartallen 1613 en 1619, resp. 1658. Een houten vloer, die in het gehele koor is aangebracht , beschermt de stenen.
In de westelijke travee van de zuidelijke koorwand is op een hoogte van 2.50 m uit de vloer een zeldzame lichtgrijze grafsteen (0.96 x 0.61) uit 1461 aanwezig.
Deze steen is inmiddels bruin geworden,zoals op de foto hieronder rechts te zien is.Links de originele steen.
Verder bevinden zich in het koor: een eikenhouten preekstoel (1613) met rijke koperen lezenaar (1709), met daarop een fraai beslagen Bijbel.
Het schip:
Het driebeukig schip bestaat uit vijf traveeèn. De kap van de middenbeuk heeft schenkels voor een houten tongewelf, maar mist de gevelbeschieting.De onderste sporen van de kap rusten op zijmuren,die door middel van spits uitgesneden scheibogen de krachten weer overbrengen op de kolommen, die ook de korbeelstijlen van de spanten dragen.
Koolbladkapitelen bekronen de ronde kolommen, waarin enkele lagen bergsteen (ledesteen) de gelijkmatig bruinrode baksteen (23,5 x 11,5 x 6 cm) afwisselen.
De ongeveer 1 meter hoge achthoekige basementen van de kolommen zijn in kleiner formaat (18 x 7 x 4 cm) opgetrokken.De zijbeuken hebben dwarskapjes over elk travee. Het zijn ziendekapjes die gedragen worden door gedrukte rondbogen.
Deze muurbogen sluiten aan op de kolommen en verrijken ze met een toegevoegde kolomnet. Aan de gevelzijde, waar de dwarstraveeën elk door een topgeveltje worden beëindigd, sluiten de rondbogen aan op de gevelmuur en rusten op de half uit de muur komende kolommen. Deze zijn eveneens met kelkbladkapitelen versierd.
Buiten nemen tweevoudig gelede steunberen de spankrachten en vormen tevens de scheiding tussen de gevelvlakken van de dwarstraveeën .
In elk van deze topgevels bevinden zich vrij grote spitsbogige vensters met verschillende traceringen. De vensters verlichten via de dwarstraveeën ook de middenbeuk.
De vloer van de zijbeuken bestaat uit graf- hard- en zandsteentegels terwijl de middenbeuk een houten plankier heeft. Pleisterwerk bedekt de muurvlakken, maar laat geprofileerde overgangen vrij. De kolommen zijn eveneens ongepleisterd.
Aan de zuidgevel, waar de baksteen (25 x 11 x 6 cm.) rood getint is en aan de noordgevel, die in sterk genuanceerd geel (20 x 10 x 5 cm.) is opgetrokken,
reiken de vensters in de tweede travee vanaf het westen iets minder laag dan elders.
Onder een opgetilde waterlijst, die rond het hele gebouw loopt, vormen hier eenvoudige metselwerk korfbogen de bovenkant van de deuropeningen.
De meest westelijke travee omsluit voor een belangrijk deel de westtoren, zodat de toren bijna geheel deze travee in de middenbeuk vult.
De ruimten naast de toren in de zijbeuken zijn van de kerkruimte afgescheiden, aan de noordzijde door een manshoge (later veranderd), aan de zuidzijde geheel afsluitende muur.
Houten trappen naar de niet gebruikte orgelgalerij, die tegen de toren op houten kolommen is uitgebouwd, bevinden zich in de noordelijke ruimte (deze galerij is de toegang tot de toren en het is de vraag of deze ooit bedoeld was als orgelgalerij. In deze ruimte bevinden zich de huidige toiletten).
In de zuidelijke afgesloten ruimte (deze ruimte is nu in gebruik als consistoriekamer) is in de buitenmuur een trapje ingebouwd dat naar de toren leidt.
Buiten geeft dit een veelheid aan hoeken en dakjes, mede veroorzaakt door elkaar ontmoetende steunberen in twee richtingen. Aan de noordkant is dit laatste eveneens het geval.
In het schip bevindt zich tussen de eerste en tweede travee vanaf het oosten een eiken koorhek (1625) met oorspronkelijk laat gotische balusters. In de travee, die op deze manier bij het koor getrokken is, is een Zwitsers orgel op een orgelgalerij geplaatst.
De toren:
De westtoren, waarvan de onderbouw zoals beschreven, voor een groot deel door het schip is ingebouwd, is robuust en eenvoudig van vorm. Een met leien gedekte houten spits bekroont de toren maar dekt de muren niet af.
Galmgaten doorbreken de vier zijden het bovenste deel van de, door twee zandstenen (couternoix) waterlijsten geleide toren.
Twee forse steunberen staan op elk van de westelijke hoeken.
Zandsteen hoekblokken zijn aan deze, in grote rode baksteen (27 x 13 x 6,5 cm) uitgevoerde tweevoudig geleide beren rijkellijk aanwezig.
In het bovenste deel van de toren waar de baksteen (20,5 x 10 x 5 cm) geel genuanceerd is, bevinden hoekblokken zich alleen aan de noordoosthoek,
Onder de galmgaten komen ze, minder overdadig dan bij de steunberen, aan alle hoeken voor.
Een houten deur in de met een korfboog gevormde muuropening, geeft vanaf het westen toegang tot de benedenste torenruimte, die door een kruisgewelf op ribben is gedekt.
De deuropening ligt in een vrij dun muurvlak, dat als het ware in een grotere doorgang in de zware torenmuur is geplaatst.
Buiten zijn de vormen van een tweede overkluizing herkenbaar in het metselwerk van deze grotere doorgang en de aangrenzende steunberen.
Op de binnenhoeken van deze steunberen ontbreekt ook de natuursteen.
De torenruimte is met het schip verbonden door een aan beide zijden geprofileerd spitsbogig portaal. Hierin is een vulmuur met een eenvoudige deur aanwezig.
Aan de oostzijde in het schip, wordt de toren alleen ondersteund door beren in de lengterichting van de kerk.
De toren herbergt een oud uurwerk en een klok, gegoten door Sloterdiic en Butendiic in 1451, met een opschrift: “In de naam Godes en de Maagd Maria ben ik gemaakt”
Geschiedenis van het kerkgebouw
Gesteld kan worden dat er tegen het eind van de 13e eeuw te Abbenbroek reeds een kerk kan zijn geweest.
Ozinga stelt van de dorpskerken van Abbenbroek, Poortugaal, Geervliet en Spijkenisse: “Deze eenvoudige bouwwerken zijn namelijk evenzeer het product van een zich over eenige eeuwen uitstrekkende ontwikkeling als vrijwel al onze groote stadskernen. De oudste bestaande delen zijn telkens de toren, die lateren grootscheepscher aanleg in gewijzigden vorm behouden kon blijven, en het koor, met welke herbouw een kerkvernieuwing gewoonlijk begon. Van hun oorspronkelijke bouw kan nauwelijks iets over zijn”.
Van de huidige kerk te Abbenbroek is het koor inderdaad het oudste deel. De onderbouw van de toren moet enige tijd daarna ontstaan zijn. Aanwijzing hiervoor is het overvloedig gebruik van zandsteen hoekblokken. De dieprode, groot formaat (27 x 13 x 6,5 cm) bakstenen van de torenonderbouw zijn echter kleiner dan die van de blootgelegde funderingen, waarop de zuilen ven het huidige schip gedeeltelijk staan. Deze grondslagen van zijmuren van een oorspronkelijk eenbeukig schip zijn van een rode groot formaat (29 x 14 x 7 cm) baksteen, die ook aan het koor voorkomt.
Klaarblijkelijk zijn dus het oude eenbeukige schip, althans in ieder geval de fundamenten daarvan, evenals het koor van vroeger datum dan de toren.
De oude moet van een daklijn , aan de toren zichtbaar, die over de grens van grote rode steen met kleine gele doorloopt, zal van dit oorspronkelijke schip afkomstig zijn.
Het beeld dat uit deze reconstructie ontstaat, is, doordat de oude daklijn van het schip veel lager loopt dan de huidige en die van het koor, dat van een kerk met een laag eenbeukig middenschip tussen een hoog koor en een hoge toren. Een eigenaardig, maar wel vaker voorkomend beeld.
Het wordt bevestigd door oude, nu onbenutte funderingen in het vlak van de muurstijlen, die de grens tussen koor en schip vormen.
Zowel aan de zuid- als aan de noordzijde zullen de huidige muurstijlen resp. 2.20 m en 1.20 m breder geweest zijn, zodat ze het koor meer afsloten. De asymmetrie komt overeen met de verschuiving van de as van het oorspronkelijke lage schip. Voor de overgang van het hoge koor naar dit schip zullen bredere muurstijlen ongetwijfeld noodzakelijk zijn geweest. De hier geschetste toestand zal tot ongeveer 1485 hebben bestaan.
Dan worden er plannen gemaakt tot vernieuwing van het schip. In de brief van 1485 aan Wolferd van Borsele maken de kanunniken melding van:……”den staet van den goeden van onser fondatie….” die door gebrek aan middelen “…..grote scade gheleden hebben…. ende ghescepen zyn noch onverwinlic te lyden…..”, indien daarin niet snel werd voozien.
Het schip wordt breed opgezet; driebeukig, de zuilen op de oude grondslagen. Het resultaat van de bouwactiviteit komt overeen met het huidige gebouw. Dat daarbij toch afgeweken moet zijn van de oorspronkelijke plannen beschrijft Ozinga aldus: “Het is echter niet zeker of deze reeksen van “kapelgevels”, zoals men ze vroeger typerend noemde, bij het begin van de bouw van het schip voorzien waren. Men moet zich de weinig organische overwelving der zijbeuken anders gedacht hebben……..
Het muurwerk boven de bogen stuit tegen de kapitelen der zuilen, die blijkbaar reeds waren geplaatst of besteld, toen het plan opkwam de overwelving der zijbeuken aldus aan te leggen. Slechts bij twee zuilen aan de noordzijde is de vorm van het kapiteel berekend op aansluiting met de bedoelde dwarsmuurtjes”
Even eerder schrijft hij: “De bedoeling heeft ongetwijfeld voorgezeten het niet te laten bij de vernieuwing van het schip….. De toestand aan de oostelijke zijde levert daarvoor een aanwijzing. In de noordoosthoek van de noordbeuk is het basement voor een muurzuil aanwezig en op de overeenkomstige plaats in de zuidbeuk is de grondslag voor zoo`n basement gelegd”
Kennelijk wordt hier verwezen naar dezelfde oude grondslagen voor muurstijlen als op tekening 813 uit het dossier van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg zijn getekend. Indien dit juist is – andere basementen zijn op de aangeduide plekken niet te vinden- vind ik echter in de aanwezigheid van deze basementen geen enkele aanwijzing om het plan tot vergroting of nieuwe opbouw van het koor veronderstellen.
Nu de eerste fasen van de bouwgeschiedenis van de verschillende bouwdelen in hun onderlinge relaties zijn beschreven, volgt de chronologie van de afzonderlijke elementen. Een beschrijving van de restauratie sluit dit onderdeel af.
Het koor:
Het koor dateert van 1300 of het begin van de 14e eeuw. De zuivere vroege baksteengothiek – de vensters, de spaarvelden, de noordelijke fries inwendig de houten kapitelen, de weggepleisterde fries en de muurstijlen – en het formaat van de baksteen (29 x 14x 7 cm.) motiveren de datering.
“Architect Janzen meent verschillende aanwijzingen te hebben gevonden, dat de lichte bekapping vroeger een rieten dak droeg”.
De kleine grafzerk in de wand is de oudste toevoeging aan het koor (1461). (zie foto`s bij beschrijving van het koor). Bij de veranderingen aan het schip tegen het eind van de 15e eeuw, worden m.i. de muurstijlen van de koorovergang gewijzigd en een dunnere muurboog erboven aangebracht.
In 1607, 1619, en 1658 worden de grote grafzerken boven de grafkelders van de heren van Abbenbroek geplaatst.
“De preekstoel is in 1613 in zijn tgenwoordige vorm gebracht voor rekening van de graaf de Merode” (zie foto`s bij beschrijving van het koor)
Het koorhek – gedeeltelijk nog laat-gotisch (1500) – dat in de huidige vorm overeenkomt met dat van 1625, brengt een ruimtelijke verdeling aan tussen koor en schip, die beiden voor de eredienst in gebruik waren.
In 1798 wordt van de kerk gezegd: “Van binnen is dezelve ter verrigting van de Godsdienst zeer geschikt,
waar toe zedert eenige jaaren het Choor is afgezondert”. (zie foto bij beschrijving van het schip).
Hoe grondig dat gebeurde is te zien op de afbeelding van de oude toestand. Het koorhek is geheel in de betimmering opgenomen en moet zelfs een gepleisterde bakstenen muur gedragen hebben.
Tegelijkertijd “In den jaare 1788 is op Authorisatie van de toenmaligen Ambachtsheer de Kerk van binnen geheel veranderd, en alle oude zogenaamde Kanonnike Banken in nieuwe Moderne verwisselt. Aan de rechter zyde vind men een zeer fraai gestoelte voor den Ambachtsheer……”, wiens wapen ter rechterzijde van de preekstoel in 1795 werd verwijderd. Petroleumlampen werden in 1863 en een orgel in 1875 aangebracht. In de geschetste toestand heeft het koorinterieur tot aan de restauratie in 1930-1933 verkeerd.
Van het oorspronkelijke exterieur bleef in de loop der eeuwen eveneens weinig in tact.
“Een blik op het koor van Abbenbroek in ongerestaureerden toestand toont, hoe barbaarsch het in de 19e en 29ste eeuw, en wellicht reeds eerder was behandeld”.
In 1907 richt de Provinciale Archeologische Commissie haar aandacht op de zeer vervallen kerk.
In het verslag van 1908 volgt een uitvoerige beschrijving, waarvan overigens op grond van de Ned. Stad en Dorpsbeschrijver de twee vensters in de sluitgevelwand “een moderne wijziging” van het vroegere drietal wordt genoemd. De noodzaak tot restauratie “waarvan een ontwerp reeds door haar lid de heer Jac. van Gils ter beschikking van de architect der kerkvoogden werd gesteld” is groot, mede door het voornemen tot het bouwen “van een aanbouw tegen het choor, bestemd voor consistorie- en catechismuskamer”, waartoe genoemde architect, J.L. van Prooye te Rotterdam opdracht had gekregen.
Wegens gebrek aan middelen (verslagen 1911, 1916) worden de “zo gewenschte herstellingen” echter niet uitgevoerd. Overigens bevonden zich tegen het koor reeds enkele aanbouwsels.
In 1916 “hebben H.H. Kerkvoogden door een dorpstimmerman een weinig fraai vertrekje tegen de kerk laten bouwen. Verder heeft men de noordmuur gecementeerd, hierop een grote blokverdeling en boven de vensters quasi-bakstenen togen geschilderd, en tenslotte een nieuwe houten goot aangebracht, die allerminst in de stijl van het gebouw past”.
Tijdens de restauratie (1930-1933) waarbij het koor “in- en uitwendig van alle toevoegingen ontdaan” is, wordt in de sluitgevel het roosvenster geopend en worden de beide grote vensters, waarvan het profiel in hun benedengedeelten nog te herkennen moet zijn geweest, hersteld.
“Voor vorm en detaillering der vensters in de zijgevels waren daarentegen ternauwernood aanwijzingen over”. Het bakstenen fries is voor de dag gekomen en inwendig werd onder de bepleistering aan beide koorwanden eveneens een fraai fries ontdekt. De preekstoel en het doophek zijn van het koor in het schip geplaatst, terwijl het koorhek werd hersteld.
“Hoe kritiek de toestand in het kerkgebouw was, kan blijken uit het feit, dat het vloertje waarop de preekstoel en eenige banken waren gebouwd, nog slechts anderhalve centimeter op den daaronderstaanden grafkeldermuur rustte. Dat het geheel niet naar beneden getuimeld is mag een wonder heeten”.
Na de restauratie wordt het koor weer tot preekkerk ingericht. Er is centrale verwarming aangelegd en boven het koorhek, dat zich weer op de oorspronkelijke plaats bevindt, sluit een glaswand het koor geheel af.
In 1964 wijzigt de toestand zich weer. Het oude orgeltje dat tegen de noordwand stond, wordt vervangen door een nieuw groot orgel, waarvoor een orgelgalerij nodig is.
Het kleine orgeltje is toch eerst op de nieuwe galerij geplaatst. ( zie foto`s hieronder)
Het kleine orgeltje aan de noordwand Het kleine orgeltje op de nieuwe galerij
Op advies van Monumentenzorg (dhr. Canneman) wordt het koor o.l.v. architect Walraad uit Brielle vergroot met èèn travee van het schip, door het koorhek te verplaatsen. Een ongeveer gelijke situatie als 1788-1930 is op deze wijze ontstaan. Ook de banken in het midden zijn vervangen door eiken stoeltjes met rieten zitting.
De grafkelders zijn dichtgegooid en de zerken zijn in de oostelijke, nu bij het koor getrokken, travee van de zuidelijke beuk opgesteld.
Het schip:
In de huidige vorm dagtekenend van het laatste kwart van de 15e eeuw, heeft het schip in de eerste eeuwen van zijn bestaan weinig veranderingen ondergaan, totdat 1747 een hevige storm de waarschijnlijk door verwaarlozing wel verzwakte “kapelgeveltjes” van de zuidzijde verwoest, “waarna ten einde groote kosten te vermyden, de muuren vierkant wierden opgetrokken”, aldus de Ned. Stad- en Dorpsbeschrijver, die vervolgt: “Het voorste gedeelte of Kerkruim is zedert den jaare 1747 met Pannen voorzien, daar het agter gedeelte of Choor met lyen bedekt is”.
Deze mededeling omtrent de dakpannen is alleen juist voor zover ze de zuidelijke zijbeuk betreft. Wel verdween op het zuidelijke dak de baksteen grens tussen koor en schip.
Van de oorspronkelijke topgeveltjes waren na de storm dus alleen die aan de noordgevel intact gebleven, waarvan echter de vensters grotendeels werden dichtgezet, zodat van de oorspronkelijke laatgotische traceringen alleen in het eerste en derde venster vanaf het westen de resten herkenbaar bleven.
Zuidgevel Noordgevel
In 1788 verliest het schip zijn functie voor de eredienst en wordt daarna steeds meer verwaarloosd.
In het begin van deze eeuw is van de noordbeuk de westelijke travee als brandpost in gebruik en is de oostelijke een schilderswerkplaats.
De zuidbeuk heeft grote staldeuren in de oostelijke sluitmuur, om toegang te geven tot de berging voor steigerpalen etc.
Een aangrenzend lijkenhuisje is eveneens vanaf het kerkhof bereikbaar via een deur in de westelijke muur.
Een voor de kerk meer gepast gebruik is wegens de vervallen staat niet mogelijk.
schilderij 1870
In 1915 kreeg de Zuid-Hollandse Archeologische Commissie het bericht door “dat de verlenging der zuidelijke zijbeuk, terzijde van de toren was afgescheurd en er dientengevolge ernstig gevaar voor inwatering bestond”. In het verslag van 1932 wordt de scheur, door verzakking ontstaan, mansbreed genoemd. Tijdens de restauratie wordt de zijbeuk weer van de oorspronkelijke topgevels en dwarse tongewelven voorzien, waarbij de tracering van de vensters in de tweede, vierde en vijfde travee vanaf het westen herhalingen zijn van de gereconstrueerde traceringen in het eerste en derde venster van de noordgevel. De overige zijn min of meer vrije fantasie, waarvan de tekeningen uit 1933 nog aanwezig zijn bij Monumentenzorg in Den Haag.
Onder de kolommen, die op eigenaardige wijze verzakt waren omdat deze gedeeltelijk op de oude grondlagen rustten, werden betonbalkjes aangebracht, zodat per kolom twee gepulste betonpalen verzakking in de toekomst voorkomen. De overige delen van de kerk zijn eveneens onderheid.
Tijdens de restauratie van het koor werd het schip voor de eredienst gebruikt. Een iets verhoogde houten vloer in het middenschip markeert nu nog de plaats. De zuidelijke ruimte naast de toren is thans ingericht als consistoriekamer, de noordelijke wordt gedeeltelijk als vergaderzaaltje gebruikt (in deze ruimte zijn nu de toiletten).
Bij de laatste wijziging (1964) is het schip, dat uitsluitend als voorportaal van het koor fungeert, de oostelijke travee kleiner geworden.
De toren:
Oorspronkelijk reeds in het begin van de 15e eeuw, na het koor en in aansluiting op het oorspronkelijke schip, opgetrokken, moet de toren, nog vrij jong, gedeeltelijk zijn ingestort en herbouwd.
De herstelling van de bovenbouw heeft in ieder geval voor de bouw van het huidige schip aan het einde van de 15e eeuw plaats gevonden.
De grote klok dateert van 1451. In 1754 is de ingang aan de westzijde gewijzigd. De aanwijzingen voor een gewelf aan de buitenzijde maken de aanwezigheid van een voorportaaltje voordien waarschijnlijk.
In 1792 werd een tweede kleinere klok in de toren gehangen, die dagelijks om 8, 12 en 20 uur luidde.
In 1875 is het bovendeel van de toren gecementeerd. In het verslag 1908 wordt hierover gezegd:
“Ook overigens eischt de toren (eigendom der burgerlijke gemeente) dringend herstel”.
In 1924 wordt daartoe een subsidie door de Provinciale Staten verleend van max. f. 2.000,= te verdelen over 1925 en 1926.
Uit gegevens van 1933 blijkt dat alleen het bovengedeelte van de toren is gerestaureerd.
Het herstel in 1925/1926 had “……plaats onder toezicht van de architect-onderderdirecteur van Monumentenzorg G. de Hoog Hzn.” De aanvraag van B en W in 1932 om subsidie voor de onderbouw werd afgewezen.
In 1953 zijn door de watersnood de steunberen gedeeltelijk gehavend, wat te verwachten was. In 1959 is de schade hersteld. Dan heeft men ook de houten balustrade rond de torentrans, die op een foto van 1950 te zien was verwijderd. (archief Monumentenzorg)
Restauratie:
In de reeks van restauraties op Voorne en Putten uitgevoerd in de jaren 1918 tot 1934 volgens de beginselen der Monumentencommissie komt de kerk van Abbenbroek pas laat aan bod. Brielle, Zuidland, Oudenhoorn, Poortugaal, Stad a/h Haringvliet en Heenvliet gingen voor. Hoe dringend de restauratie nodig was blijkt uit de reeds aangehaalde verslagen van de Provinciale Zuid-Hollandse Archeologische Commissie.
In 1909 zijn, met tussenkomst van de commissie, met name van arch. Jac. van Gils, vanwege het Departement van Binnenlandse Zaken, een herstellingsplan en begroting opgemaakt, volgens welke de kosten der restauratie fl. 16.500,00 zouden bedragen. Daarvan zou fl. 8.500,00 als regeringssubsidie moeten worden bijgedragen hetgeen op de reeds vroeger bij de Regering ingekomen aanvragen, vooralsnog niet mogelijk was.
De herstelling ging dus niet door. Achteraf beschouwd is dat het gebouw indirect toch ten goede gekomen, gezien de deskundiger en grondiger wijze waarop de restauratie later werd uitgevoerd.
In 1908 meende de commissie bijvoorbeeld dat de sluitgevel van het koor oorspronkelijk drie vensters behoorde te bevatten; een zodanige wijziging zou rampzalig zijn geweest.
In 1929 verzoekt de Kerkvoogdij der Ned. Hervormde Gemeente de Provinciale Staten een subsidie van
f. 20.000,= voor de restauratie, begroot op f. 70.000,=, ter beschikking te stellen.
De archeologische commissie adviseerde de overheid 1/3 van de ongedekte restauratiekosten bij te dragen, en vermelde tevens dat de definitieve plannen op een hoger bedrag geraamd waren, en wel op
f. 86.000,=. Daarvan zou f. 15.000,= door de plaatselijke kerk betaald kunnen worden, terwijl de burgerlijke gemeente en de synode geen bijdrage konden toezeggen.
Aan het einde van het jaar besloten de Provinciale Staten een subsidie te verlenen, groot 25% der kosten en ten hoogste f. 21.500,=.
In 1932, terwijl de restauratie al grotendeels voltooid was, werd de subsidie verhoogd tot f. 25.000,=.
Aan architect J.W. Janzen uit den Haag werd de restauratie toevertrouwd. Opzichter-tekenaar was de heer J. Wander. Tijdens de restauratie zijn belangwekkende, reeds beschreven zaken aan het licht gekomen. De huidige kerk verkeert, mede door regelmatig onderhoud in goede staat en het is te verwachten dat het gebouw nog vele jaren zal kunnen trotseren (N.B. dit is beschreven in 1967, in 2008 was het gebouw weer toe aan groot onderhoud.!)
Hieronder volgen oude foto’s van voor en na de restauratie.
Zuidgevel voor Zuidgevel na
Noordoostgevel voor Noordoostgevel na
Noordgevel voor Noordgevel na
Oostgevel voor Oostgevel na
Voor Toren vanuit het noordwesten Na
West Het schip na de restauratie Oost
Voor Het schip naar het westen Na
Conclusie:
Gezien de bescheiden, maar toch karakteristieke plaats die de kerk van Abbenbroek in de ontwikkeling van de Hollandse kerkbouw tijdens de late middeleeuwen inneemt, is de historische waarde van het gebouw zodanig, dat restauratie alleszins gerechtvaardigd was. De vakkundige wijze waarop ze heeft plaats gehad, maakt deze waarde zoveel te meer manifest.
In de gebruikspraktijk blijkt de kerk, althans het schip, minder goed te functioneren. De vorm en belichting zijn niet geëigend voor de protestantse eredienst, zodat alleen het koor, dat hieraan wel voldoet, gebruikt wordt. De geschiedenis van het gebouw leert, waartoe dit kan leiden.
De remedie, schip en koor weer in open relatie brengen, beiden van goede verwarming en verlichting voorzien en het geheel als kerk gebruiken, is een illusie omdat er bij de Hervormde Gemeente aan zo’n grote ruimte geen enkele behoefte bestaat. De gedachte dat de kerk weer echt kerk zou kunnen worden, juist ook door niet geheel gevuld te zijn met stoelen en banken, schijnt onbekend.
Bij het onderzoek naar de historische achtergrondgegevens kwam niet alleen de vraag op hoe de verhouding van de verschillende groepen gebruikers t.o.v. het gebouw was, maar ook of en hoe het bestaan van de kerk invloed had op de ontwikkeling van het dorp en de bewoners. De verzamelde gegevens vertellen hier wel iets over, maar een meer sociografische studie van de historie van Abbenbroek zou interessant zijn.
De afgewende ligging van de kerk terzijde van het dorp, is door de aangrenzende bebouwing niet opgeheven, integendeel zelfs versterkt, zodat een relatie van het gebouw met het dorpscentrum eigenlijk niet bestaat. Om de kerk voor de gehele omgeving en de dorpsbewoners te laten functioneren (en niet alleen eens per week voor een vijftigtal) zal, naast verbetering van de situatieve bereikbaarheid, loskoppeling van de strikt kerkelijke functie moeten plaats vinden.
Wenselijk is combinatie, concentratie en differentiatie van activiteiten in zo breed mogelijke zin. Niet dat ik verwacht dat bijv. het houden van een kunstmarkt en dorpsfeest het gebouw door de gedesintegreerde dorpsgemeenschap direct als gemeenschapscentrum zou worden beschouwd. Zoiets moet groeien; maar wel meen ik dat een monument van geschiedenis en kunst moet leven, moet bruisen van hedendaags leven, zoals het dat vroeger ook deed en waaraan het z’n ontstaan te danken heeft.
Vandaar de enigszins kritische toon van deze slotbeschouwing.
Bibliografie
Bronnen:
Foto’s kerk voor en na de restauratie, opmetingen en restauratietekeningen, beide aanwezig in het archief van de Rijksdienst voor Monumentenzorg te ‘s-Gravenhagen.
Literatuur:
Monografie van de kerk: M.D. Ozinga, “De kerken van Abbenbroek, Poortugaal, Geervliet en Spijkenisse”, Oudheidkundig jaarboek = Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond, 4e serie, jrg. 4, (1935), blz. 50.
Historie polder Abbenbroek: J.C. Ramear, “Geografische geschiedenis van Holland bezuiden de Lek en Nieuwe Maas in de Middeleeuwen”, Verhandelingen der Koningklijke Akademie van Wetenschappen, afdeling Letterkunde, nieuwe reeks, dl. II, (1900)
Restauratie: Verslagen Provinciale Zuidhollandsche Archeologische Commissie, (1907-1933).
Gothiek: M.D. Ozinga, De gothische kerkelijke bouwkunst en E.H. ter Kuile,Duizend jaar bouwen in Nederland.
Tot zover de scriptie van dhr. M.A. Ouwens, derdejaars bouwkundig student aan de T.H. te Delft 1967-1968.
(er zijn gedeelten en voetnoten zijn weggelaten)